
De mooiste dino was de uitgang
08 juli 2025 door Simon BlomHet begint nog aardig. Een zieke brachiosaurus strompelt door Manhattan, houdt het verkeer op en zet de toon: deze beesten, ooit symbool van grootsheid en ontzag, zijn vermoeide overblijfselen geworden. In de wereld van de film, maar ook daarbuiten. De metafoor is te dik uitgesmeerd om echt te beklijven. Daarna vertrekt een expeditie naar een tropisch eiland waar nog wél gezonde dino’s leven. Waarom? Omdat hun bloed mogelijk medicijnen kan opleveren. Dat blijkt een kapstok voor actie, niet voor verhaal. En zo trekt het gezelschap, waaronder Scarlett Johansson als stoere geheim agent, Jonathan Bailey als nerdy paleontoloog en Mahershala Ali als militair die altijd de boel redt, het eiland in. Weer eens.
Wat volgt is een film die lijkt te denken dat ‘meer’ ook ‘beter’ is. Grotere dino’s. Hardere muziek. Meer rennende mensen door dichte begroeiing. De grootste dino heet dit keer Distortus Rex, wat ongeveer net zo subtiel is als een drumstel in een bibliotheek. Een monster dat zo lelijk ontworpen is dat je eerder aan een Transformer denkt dan aan een wezen dat ooit echt op aarde rondliep. Spannend is het nauwelijks. Alles is te duidelijk in beeld, te luid, te gepland. De momenten waarop personages zich verstoppen voor een roofdier - onder een auto, achter een dun boompje, in een ventilatieschacht - zijn ondertussen zo vaak gedaan dat je weet dat ze het toch overleven. Tenzij ze onbelangrijk zijn, dan worden ze snel opgegeten. Geen verrassing, nergens.
De film is ook niet grappig. Althans, niet opzettelijk. Een personage roept bij het zien van een parende dino: “Dat zie je niet elke dag!” Nee, en terecht. Het is pijnlijk hoe weinig deze film zich inspant om iets nieuws te vertellen. Er is een gezin dat halverwege aanschuift, waarschijnlijk omdat iemand dacht: het publiek wil zich kunnen identificeren. Maar wie zijn ze? Waarom zeilen ze daar? Waarom zeilen ze überhaupt, als de wereld vol dodelijke dinosauriërs zit?
Scarlett Johansson doet haar best en blijft overeind, al zie je aan alles dat ze iets beters verdient. Bailey heeft oprechte charme, maar zijn rol is geschreven alsof iemand een AI gevraagd heeft: “schrijf een paleontoloog voor een avonturenfilm.” En dan de dino’s, die altijd nog het redmiddel waren. Hier zijn ze vermoeid, fantasieloos, met als dieptepunt een sidekick-dino genaamd Dolores, die zo opzichtig ontworpen is voor rugzakken en speelgoed dat het gênant wordt. Als zelfs de dino’s niet meer imponeren, wat doe je dan nog in een Jurassic-film?
Toch zijn er korte momenten van schoonheid. Een groep zeedino’s die in de verte door het water glijdt, een kudde herbivoren die traag en vredig over een weide trekt. In die scènes, waarin de camera even durft te kijken in plaats van te schudden, ademt de film een verloren glorie. Dan is er iets van stilte, van het gevoel dat deze reuzen ons iets te zeggen hebben. Maar telkens worden die momenten afgekapt, omdat er weer iets moet exploderen of brullen.
Ik verliet de zaal met een mengeling van opluchting en mededogen, alsof ik net afscheid had genomen van een oude vriend die zichzelf een beetje belachelijk heeft gemaakt op een feestje. Niet omdat het spannend was geweest, of meeslepend, maar omdat het eindelijk voorbij was. Mijn popcorn had ik al een uur eerder opgegeven. De grootste verrassing van de avond bleek de uitgang: goed verlicht, efficiënt, geen CGI. Misschien is dat de les van Rebirth: zelfs dinosauriërs kunnen sleets raken. Geef ze nog één film, en ze gaan koffie zetten in een bungalowpark.
Deze column is geschreven op persoonlijke titel. Ze weerspiegelt de visie, ervaring of mening van de auteur, en niet noodzakelijk die van Stichting CultuurWerkt!. We moedigen verschillende perspectieven aan en geloven dat cultuur begint bij dialoog.